Geen schadevergoeding van 89.170.000 euro (week 19)
Proportionaliteit | Connexxion-arrest | heraanbesteding | schadevergoeding
Deze zaak heeft betrekking op een medio 2012 uitgeschreven openbare Europese aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht (Valys-taxivervoer). CTS vordert nu dat de rechtbank VWS veroordeelt tot een schadevergoeding van 89.170.000 euro. De rechtbank komt tot de conclusie dat CTS onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de opdracht zou hebben verworven, als VWS de opdracht destijds niet (in strijd met het gelijkheidsbeginsel en transparantiebeginsel) aan de Combinatie had gegund. Het is daarmee niet komen vast te staan dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van VWS en de schade waarvan CTS vergoeding vordert. VWS is reeds daarom niet jegens CTS aansprakelijk voor deze schade. (ECLI:NL:RBDHA:2022:4332, Rechtbank Den Haag, Datum uitspraak 4 mei 2022, Datum 9 mei 2022)
Feiten en omstandigheden
Deze zaak heeft betrekking op een medio 2012 uitgeschreven openbare Europese aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht (taxivervoer). Deze Europese aanbestedingsprocedure is op 10 juli 2012 door VWS uitgeschreven. De aanbesteding heeft betrekking op de dienstverlening sociaalrecreatief bovenregionaal vervoer voor mensen met een mobiliteitsbeperking bekend onder de naam 'Valys’. Op 8 oktober 2012 heeft VWS aan CTS meegedeeld dat haar inschrijving op de tweede plaats is geëindigd en dat het voornemen bestaat de opdracht te gunnen aan de Combinatie. CTS is tegen die voorlopige gunningsprocedure opgekomen in kort geding, maar de vorderingen van CTS zijn bij vonnis van 18 december 2012 door de voorzieningenrechter afgewezen. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 3 september 20132 het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vorderingen van CTS afgewezen.
CTS heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad ziet vervolgens aanleiding om de prejudiciële vragen ter beantwoording voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Het HvJEU heeft de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in zijn arrest van 14 december 20164 beantwoord. Na ontvangst van de door het HvJEU gegeven antwoorden op de prejudiciële vragen heeft de Hoge Raad op 6 juli 2018 eindarrest gewezen. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak zelf afgedaan door het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 april 2013 te bekrachtigen.
CTS vordert nu dat de rechtbank VWS onrechtmatig heeft gehandeld jegens CTS door de Combinatie niet uit te sluiten en VWS veroordeelt tot vergoeding van de schade die is voortgekomen uit het onrechtmatig handelen, welke schade moet worden vastgesteld op 89.170.000 euro te vermeerderen met wettelijke rente. Het oordeel van de rechter:
Evenredigheidsbeginsel
“Op zichzelf neemt CTS met juistheid tot uitgangspunt dat uit het Eindarrest van de Hoge Raad volgt dat VWS in strijd met de beginselen van gelijke behandeling en transparantie heeft gehandeld door de opdracht na een proportionaliteitstoets aan de Combinatie te gunnen. Maar dit oordeel van de Hoge Raad moet wel in samenhang worden gelezen met wat de Hoge Raad en het HvJEU eerder (in respectievelijk het Tussenarrest en het arrest van 14 december 2016) hebben overwogen over die proportionaliteitstoets en de onderliggende reden voor de strijd met het gelijkheids- en transparantiebeginsel. De Hoge Raad heeft in het Tussenarrest vooropgesteld dat VWS op grond van het nationale recht (artikel 45 lid 3 Bao) verplicht was om na de vaststelling dat een ernstige beroepsfout is begaan, met toepassing van het evenredigheidsbeginsel te bepalen of daadwerkelijk uitsluiting moet volgen. Ook het HvJEU heeft dat tot uitgangspunt genomen. VWS handelde in zoverre dus in overeenstemming met het nationale recht, door de Combinatie na haar vaststelling niet dadelijk uit te sluiten maar de uitsluiting op evenredigheid te toetsen.”
“Vervolgens moet de vraag worden gesteld of in het hypothetische geval dat VWS rechtmatig zou hebben gehandeld en de opdracht destijds opnieuw zou hebben aanbesteed, de opdracht aan CTS zou zijn gegund.”
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat CTS onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de opdracht zou hebben verworven, als VWS de opdracht destijds niet (in strijd met het gelijkheidsbeginsel en transparantiebeginsel) aan de Combinatie had gegund. Het is daarmee niet komen vast te staan dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van VWS en de schade waarvan CTS vergoeding vordert. VWS is reeds daarom niet jegens CTS aansprakelijk voor deze schade.
(VdLC publishers/consultants BV, 18 mei 2022)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl