Motiveringsplicht bij abnormaal lage inschrijving (week 22)
Abnormaal lage inschrijving
Bij een overheidsopdracht van de Europese Commissie voor derdelijnsondersteuning van IT-platforms is volgens de als tweede geëindigde inschrijver sprake van een abnormaal lage inschrijving van de winnaar. Het HvJEU stelt dat de Commissie zich als aanbestedende dienst er niet toe kon beperken om stellig en zonder de geringste rechtvaardiging te beweren dat de gekozen offerte geen risico van ‘sociale dumping’ inhield. De Commissie had de bijzondere motiveringsvereisten van artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement en punt 23 van bijlage I daarbij in acht moeten nemen. (Arrest van het hof (Achtste kamer), 11 mei 2023 in zaak C‑101/22 P)
Feiten en omstandigheden
Op 6 december 2019 heeft de Europese Commissie een aankondiging van een overheidsopdracht bekendgemaakt voor diensten met het oog op de specificatie, de ontwikkeling, het onderhoud en de derdelijnsondersteuning van de IT-platforms van het directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie van de Commissie. Op 27 februari 2020 hebben [de vennootschappen S2U] een gezamenlijke offerte ingediend in het kader van een door Sopra geleid consortium. De enige andere offerte voor perceel A die binnen de termijn werd ingediend, was die van het consortium ARHS-IBM, bestaande uit ARHS Developments SA en International Business Machines of Belgium SA. Op 2 juli 2020 heeft de Commissie [de vennootschappen S2U] in kennis gesteld van de afwijzing van hun offerte voor perceel A, op grond dat deze niet de economisch meest voordelige offerte was. Op 10 juli 2020 hebben [de vennootschappen S2U] de uitkomst van de aanbestedingsprocedure betwist en hebben zij, wat de in de gekozen offerte vermelde prijs betreft, twijfels geuit over het feit dat een prijs die aanzienlijk lager was dan de door hen voorgestelde prijs, die zij als redelijk en marktconform beschouwden, haalbaar kon zijn zonder risico van ‚sociale dumping’. Aldus hebben zij de aanbestedende dienst met name verzocht te bevestigen dat hij had nagegaan dat de offerte van de gekozen inschrijver geen enkel risico in die zin inhield. Op 20 juli 2020 heeft de Commissie met name geantwoord dat uit een gedetailleerde financiële analyse van de gekozen offerte was gebleken dat deze in overeenstemming was met de marktvoorwaarden van de landen van waaruit de contractanten en hun onderaannemers de gevraagde diensten zouden uitvoeren. Het HvjEU zegt hier nu o.a. het volgende over:
Wel degelijk een ‘uitdrukkelijk verzoek’
“Met haar tweede middel betoogt de Commissie in essentie dat, aangezien de vennootschappen S2U haar niet uitdrukkelijk hadden verzocht om in kennis te worden gesteld van de redenen waarom zij van mening was dat de gekozen offerte niet abnormaal laag was, zij zich heeft beperkt tot een antwoord op de vraag van deze vennootschappen over het bestaan van een risico van sociale dumping. Volgens haar heeft het Gerecht bijgevolg ten onrechte geoordeeld dat in het antwoord van 20 juli 2020 werd verklaard dat de prijs van de gekozen offerte niet abnormaal laag was, en heeft het aldus de inhoud van dat antwoord onjuist opgevat. Aangezien uit het onderzoek van het eerste middel blijkt dat de vennootschappen S2U wel degelijk bij de Commissie een „uitdrukkelijk verzoek” hebben ingediend met betrekking tot het abnormaal lage karakter van de gekozen offerte, moest deze instelling voldoen aan de specifieke motiveringsvereisten die voortvloeien uit artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement en punt 23 van bijlage I daarbij. Teneinde het in artikel 47 van het Handvest neergelegde recht van de afgewezen inschrijver op een doeltreffende voorziening in rechte te waarborgen, kon de Commissie zich als aanbestedende dienst dus niet ertoe beperken, stellig en zonder de geringste rechtvaardiging te beweren dat de gekozen offerte geen risico van sociale dumping inhield.”
Bijzondere motiveringsvereisten
“In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het door dit artikel 47 gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte op zichzelf volstaat en niet hoeft te worden verduidelijkt door bepalingen van Unierecht om particulieren een als zodanig inroepbaar recht te verlenen (arresten van 17 april 2018, Egenberger, C‑414/16, EU:C:2018:257, punt 78, en 14 juli 2022, EPIC Financial Consulting, C‑274/21 en C‑275/21, EU:C:2022:565, punt 83). Gesteld al dat het Gerecht, door te oordelen dat in het antwoord van 20 juli 2020 louter werd verklaard dat de prijs van de gekozen offerte niet abnormaal laag was, de inhoud van dat antwoord onjuist zou hebben opgevat, kan een dergelijke onjuiste opvatting in deze omstandigheden niet afdoen aan de vaststelling in punt 97 van het onderhavige arrest dat de Commissie de bijzondere motiveringsvereisten van artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement en punt 23 van bijlage I daarbij in acht moest nemen en dat zij zich niet ertoe kon beperken zonder enige rechtvaardiging te verklaren dat de gekozen offerte geen risico van sociale dumping inhield.”
(VdLC publishers/consultants BV, 7 juni 2023)
Lees de volledige uitspraak op eur-lex.europa.eu