Overeenkomsten jeugdhulp worden niet aangetast (week 17)
Social return | proceskosten | tarieven
Deze zaak gaat over een aanbesteding ten behoeve van de door de Gemeenten Beesel, Gennep, Bergen, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Venlo en Venray, te verlenen jeugdhulp. Driestroom vindt dat de Gemeenten geen reële tarieven aanbieden. Nadat de voorzieningenrechter de vorderingen had afgewezen, hebben de Gemeenten de opdrachten definitief gegund en met de winnende inschrijvers de daarmee overeenstemmende overeenkomsten gesloten. Het hof tast die overeenkomsten niet aan. Wel oordeelt het hof dat de door de Gemeenten aangeboden tarieven niet reëel zijn voor hetgeen zij van de gezinshuisaanbieders eisen. Daarom veroordeelt het hof de Gemeenten in de proceskosten van de eerste aanleg. (ECLI:NL:GHDHA:2022:613, Gerechtshof Den Haag, Datum uitspraak 19 april 2022, Datum publicatie 2 mei 2022)
Feiten en omstandigheden
Deze zaak gaat over een aanbesteding voor de inkoop van gezinshuiszorg ten behoeve van de door de Gemeenten Beesel, Gennep, Bergen, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Venlo en Venray, te verlenen jeugdhulp. Driestroom vindt dat de Gemeenten geen reële tarieven aanbieden. Zij vorderde bij de rechtbank dat de aanbesteding wordt gestaakt en dat er nieuwe proportionele eisen en reële tarieven worden vastgesteld. Nadat de voorzieningenrechter de vorderingen had afgewezen, hebben de Gemeenten de opdrachten definitief gegund en met de winnende inschrijvers de daarmee overeenstemmende overeenkomsten gesloten. Het hof zegt o.a.:
Social return
“Anders dan bij veel andere opdrachten, zoals bijvoorbeeld bij bouwprojecten of groenvoorziening, zijn mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt niet (of nauwelijks) inzetbaar voor de jeugdzorg die in de gezinshuizen aan de jeugdigen moet worden geboden. Immers, in het gezinshuis wonen twee volwassenen gezinshuisouders langdurig samen met de kinderen en de (enige) vanuit de opdracht betaalde gezinshuisouder moet hoog zijn opgeleid (in beginsel hbo) en moet fulltime professionele begeleiding aan de jeugdigen bieden. Ook de jeugdhulpaanbieder en de gedragswetenschapper die vanuit de organisatie voor de jeugdigen moeten worden ingezet, moeten hoog zijn opgeleid (hbo en wo) en in hun werk professionele begeleiding aan de geplaatste jeugdigen kunnen bieden. Het (reëel veronderstelde) gezinshuistarief is berekend op basis van het door deze beroepskrachten te besteden uren, zonder uren- of financiële opslag voor social return. Het hof acht zeer onaannemelijk dat er mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt bestaan (en zijn staan dat die er in voldoende mate zijn om ze voor 5% van de opdrachtwaarde in te zetten.” te vinden) die over de juiste kwalificaties voor deze begeleiding van de jeugdigen beschikken – laat
“Dat mensen met afstand tot de arbeidsmarkt wel geschikt zouden zijn om in de organisatie van de opdrachtnemer, buiten de gezinshuizen, ingezet te worden tot 5% van de waarde van de opdracht, kan het hof, zonder toelichting, die ontbreekt, evenmin aannemen. In de ‘overhead’ gaat het voorshands immers om leidinggevenden, coördinatoren, administratieve krachten en andere specialisten die de gezinshuizen moeten kunnen sturen en ondersteunen.”
“Ook voor ‘om-, her- en bijscholing’ ziet het hof, zonder toelichting, die ontbreekt, geen ruimte, reeds omdat het hierbij moet gaan om scholing van de medewerkers die binnen de doelgroep van de social return vallen (dus van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt) en voor dergelijke medewerkers geen plaats is bij de begeleiding van de jeugdigen of de coördinatie daarvan, zoals in 6.14 en 6.15 aangegeven.”
“Indien de Gemeenten bedoelen dat de SROI-verplichting kan worden ingevuld door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, hadden zij moeten aangeven dat en hoeveel de beroepskrachten van de voor de jeugdigen bedoelde tijd daaraan mogen besteden. In het programma van eisen is immers opgenomen hoeveel tijd zij voor de geplaatste jeugdigen beschikbaar moeten zijn (fulltime, 10 minuten en 1,5 uur) en het tarief is op die cliëntgebonden tijd gebaseerd, niet op ruimere maatschappelijke activiteiten.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat de Gemeenten bij de bepaling van het reële tarief onvoldoende rekening hebben gehouden met de opgelegde SROI-verplichting.
Niet aannemelijk dat tarief reëel is
“Gelet op het voorgaande is voorshands niet aannemelijk dat het door de Gemeenten vastgestelde tarief reëel kan zijn, nu het geen kosten dekt voor de opgelegde SROI- en MVI-verplichtingen, voor nodige leegstand, voor extra kosten van het berekende aantal van vier kinderen en voor huisvesting en het geen rekening houdt met de bij het product gezinshuizen voorkomende uitloopperiodieken in de cao Jeugdzorg. Grieven 6 t/m 10 van Driestroom zijn gegrond.”
“Een verdere beoordeling van het hoger beroep kan niet tot een ander oordeel over de proceskosten leiden. Anders dan een ‘bodemzaak’ dient het kort geding slechts om een voorlopige voorziening te geven na een voorlopig oordeel. Voor een verdergaande beslissing over de juistheid van de tarieven in de jeugdzorg, leent dit kort geding zich niet.”
“Het hof zal de andere grieven niet beoordelen in dit kort geding. De gegrondheid van voornoemde grieven is voldoende om te oordelen dat de voorzieningenrechter de Gemeenten had moeten gebieden om de aanbesteding te staken en nieuwe proportionele producteisen met reële tarieven vast te stellen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter Driestroom (grotendeels) in het gelijk had moeten stellen en de Gemeenten, niet Driestroom, in de proceskosten had moeten veroordelen.”
De conclusie is dat het hoger beroep van Driestroom gedeeltelijk slaagt, namelijk voor wat betreft de proceskosten in eerste aanleg. Daarom zal het hof het vonnis in zoverre vernietigen en de Gemeenten in de proceskosten van het geding bij de rechtbank veroordelen. De afwijzing van de vorderingen door de rechtbank blijft daarom in stand. Bij die stand van zaken zijn beide partijen in het hoger beroep gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Het hof zal daarom bepalen dat zij allebei hun eigen proceskosten van het geding in hoger beroep moeten betalen.
(VdLC publishers/consultants BV, 4 mei 2022)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl