Beide partijen gedeeltelijk in ongelijk gesteld bij aanbesteding oliegeleidende schermen (week 43)
Eisen | wezenlijke wijziging
Op 22 augustus 2022 heeft Rijkswaterstaat (RWS) een Europese aanbesteding gepubliceerd met betrekking tot een opdracht voor de levering van oliegeleidende schermen. De rechter veroordeelt RWS tot vergoeding van de door [partij A] geleden schade als gevolg van de schending van de op RWS rustende aanbestedingsverplichting (met betrekking tot perceel 2). De rechter veroordeelt [partij A] tot vergoeding van de door RWS geleden schade als gevolg van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming (met betrekking tot perceel 3). Omdat de partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren. (ECLI:NL:RBDHA:2025:19007, Rechtbank Den Haag, Datum uitspraak 15 oktober 2025, Datum publicatie 22 oktober 2025)
Feiten en omstandigheden
Op 22 augustus 2022 heeft de Staat een Europese aanbesteding gepubliceerd met betrekking tot een opdracht voor de levering van oliegeleidende schermen. Voor dit geschil zijn alleen de percelen 2 en 3 relevant. Perceel 2 betreft het leveren van 17 oliegeleidende schermen met toebehoren voor de oliebestrijding op binnenwateren en rivieren. Perceel 3 betreft het leveren van 4 oliegeleidende opblaasbare schermen met toebehoren voor oliebestrijding op de Noordzee.
partij A] heeft op perceel 3 ingeschreven, is als eerste geëindigd en heeft de opdracht gegund gekregen. [partij A] heeft hiertoe schermen ingekocht bij een (Chinese) leverancier. Deze schermen heeft [partij A] vervolgens gemodificeerd om aan het PvE te voldoen. Op 30 september 2024 en 1 oktober 2024 heeft RWS de geleverde schermen beoordeeld en hiervan rapporten uitgebracht. Op 18 oktober 2024 heeft [partij A] aan RWS een bedrag van 336.380 euro in rekening gebracht voor de levering van de schermen. Deze factuur is onbetaald gebleven. Op 9 december 2024 heeft RWS de overeenkomst ontbonden omdat de schermen volgens RWS nog steeds 18 gebreken bevatten.
[partij A] vordert dat de rechtbank RWS veroordeelt tot betaling aan [partij A] van 336.380 euro.
Wat betreft perceel 2 vordert [partij A] dat de overeenkomst tussen RWS en BDS Harlingen ter uitvoering van de opdracht vernietigd wordt. RWS vordert dat de rechtbank [partij A] veroordeelt tot vergoeding van de door RWS geleden schade als gevolg van een toerekenbare tekortkoming.
Het oordeel van de rechter:
Nakoming van de koopovereenkomst
“[partij A] vordert in de eerste plaats nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst voor de schermen. Het kernverweer van RWS is dat hij niet meer aan deze overeenkomst gebonden is, omdat de door [partij A] geleverde schermen gebrekkig waren, het verzuim is ingetreden en RWS de overeenkomst om die reden heeft mogen ontbinden. Nu RWS zich beroept op de rechtsgevolgen van de ontbinding van de overeenkomst, is het aan RWS om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en, zo deze gemotiveerd worden betwist, te bewijzen waaruit volgt dat RWS de overeenkomst heeft mogen ontbinden.”
Eisen
“RWS stelt allereerst dat de schermen (al dan niet met een trimfunctie) niet geschikt zijn om in een open of gesloten U-configuratie oliebestrijding uit te voeren op de Noordzee. RWE wijst hiertoe op de inleiding van het PvE en de eisen 2.1.0g, 2.1.0p, 2.1.0q, 2.1.0r 2.1.0v en 2.1.0w. Zoals RWS onweersproken heeft aangevoerd, volgt uit deze eisen onder meer dat het scherm geschikt moet zijn om olieverontreiniging te bestrijden in de Noordzee, waarbij het scherm (in een open of gesloten U-configuratie) wordt gesleept met een relatieve snelheid van twee knopen, waarbij het scherm in een verticale positie in het water moet blijven om de olieverontreiniging te kunnen verzamelen. Het scherm moet geschikt zijn om oliebestrijding uit te voeren op de Noordzee waarbij het scherm in een verticale positie in het water moet blijven om de olieverontreiniging te kunnen verzamelen. RWS heeft voldoende concreet toegelicht waarom het door [partij A] in februari 2024 geleverde - nog niet getrimde - scherm niet aan deze eis voldeed.”
Perceel 2
“Vervolgens is aan de orde of RWS gelet op de wezenlijke wijziging van de opdracht onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en, zo ja, of zij als gevolg hiervan schade heeft geleden. RWS heeft zich op het standpunt gesteld dat de onrechtmatigheid hoogstens beperkt is tot het foutief beoordelen van de inschrijving van BDS Harlingen, nu de wezenlijke wijziging het gevolg is van deze fout. Als deze beoordelingsfout wordt weggedacht, zou de opdracht aan de partij die als tweede was geëindigd zijn gegund, dus niet aan [partij A], die als derde is geëindigd. Daarom stelt RWS zich op het standpunt dat [partij A] geen schade heeft geleden. De rechtbank volgt RWS niet op dit punt. Of sprake is wezenlijke wijziging moet vanuit objectief oogpunt worden geanalyseerd. De intentie van partijen is nadrukkelijk niet relevant. Een wezenlijke wijziging kan dus ook voortvloeien uit een beoordelingsfout van RWS. Het is op zich juist dat, indien RWS zich er van bewust zou zijn geweest dat de inschrijving van BDS Harlingen niet voldeed aan de in het PvE gestelde eisen, hij er voor had kunnen kiezen om de inschrijving terzijde te leggen, maar dat is niet van belang. Deze situatie heeft zich immers feitelijk niet voorgedaan. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het haar overigens onaannemelijk voorkomt dat RWS er voor zou hebben gekozen om de inschrijving van BDS Harlingen buiten beschouwing te laten. Op de mondelinge behandeling is namens RWS onder meer verklaard dat hij de wens had dat zoveel mogelijk onderdelen van het scherm zouden worden geëlektrificeerd, omdat dat veel duurzamer is dan een systeem met gebruik van fossiele brandstoffen. BDS Harlingen bleek daarin beter te kunnen voorzien dan RWS vooraf had gedacht dat technisch mogelijk zou zijn. Het had, gelet op de wens van RWS om de uitstoot van schadelijke stoffen zoveel als mogelijk te beperken, daarom veel meer voor de hand gelegen om de opdracht opnieuw in de markt uit te zetten, dan de inschrijving van BDS Harlingen terzijde te schuiven. De conclusie moet zijn dat RWS toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] , waarmee de schadeplichtigheid van RWS is gegeven.
Overeenkomst perceel 3 mocht ontbonden worden
“In conventie is vast komen te staan dat RWS de overeenkomst met betrekking tot perceel 3 heeft mogen ontbinden, omdat [partij A] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen. Deze tekortkoming is aan [partij A] toe te rekenen, nu het haar was om te voldoen aan de eisen van het PvE. Dit leidt ertoe dat [partij A] verplicht is schade te vergoeden die RWS lijdt doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. RWS heeft aan de lage drempel voor verwijzing naar de schadestaat voldaan. RWS heeft toegelicht dat een nieuwe aanbesteding zal moeten worden gehouden, waarbij RWS door de gestegen prijzen veel duurder uit zal zijn en dat RWS veel extra tijd moeten besteden aan de uitvoering van de overeenkomst met [partij A] en kosten gemaakt voor de keuring van de oude schermen, omdat deze schermen voorbij de technische levensduur zijn. Hiermee is de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk gemaakt.”
Partijen zijn over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
VdLC publishers/consultants BV, 29 oktober 2025)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl