Schadevergoeding voor aanbesteding vraagafhankelijk vervoer uit 2015 (week 48)
Schadevergoeding
Deze zaak gaat over een schadevergoedingsvordering naar aanleiding van een aanbestedingsprocedure uit 2015 voor ‘het collectief vraagafhankelijk vervoer voor geïndiceerde reizigers in de regio Noord-Kennemerland’. Het hof zegt dat in beginsel alle schadeposten aan de orde komen die als het gevolg van het vastgestelde onrechtmatig handelen aan [geïntimeerden] zouden kunnen worden toegerekend. Volgens het hof was de kans op succes die [appellant 1] bij de eerste aanbesteding had 20%, dat wil zeggen een kans die gelijk was aan de kans van de andere vier gegadigden. Het hof veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling aan [appellant 1] van een bedrag van € 134.775,24 ter vergoeding van de schade die [appellant 1] heeft geleden door het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden], vermeerderd met de wettelijke rente. (ECLI:NL:GHAMS:2025:3142, Gerechtshof Amsterdam, Datum uitspraak 25 november 2025, Datum publicatie 25 november 2025)
Feiten en omstandigheden
Deze zaak gaat over de schadevergoedingsvordering van [appellanten] naar aanleiding van een aanbestedingsprocedure die in 2015 dooreen aantal gemeenten [geïntimeerden] is georganiseerd. De aanbesteding betreft het uitvoeren van ‘het collectief vraagafhankelijk vervoer voor geïndiceerde reizigers vanuit de deelnemende gemeenten in de regio Noord-Kennemerland’. In de hoofdprocedure is vastgesteld dat [geïntimeerden] in die aanbestedingsprocedure onrechtmatig jegens [appellanten] hebben gehandeld. In deze schadestaatprocedure wordt geoordeeld over de omvang van de schade van [appellanten]. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Het hof wijst een deel van de vorderingen toe. Het hof zegt:
Niet in strijd met eisen goede procesorde
“In deze schadestaatprocedure kunnen in beginsel alle schadeposten aan de orde komen die als het gevolg van het in de hoofdprocedure vastgestelde onrechtmatig handelen aan [geïntimeerden] zouden kunnen worden toegerekend. Blijkens artikel 615 Rv is onverschillig of de schadeposten al in de hoofdprocedure waren gesteld, zodat (behalve de in die bepaling vermelde uitzondering) ook nieuwe schadeposten in de schadestaat kunnen worden opgenomen. De uitzondering van artikel 615 Rv houdt in dat als de wederpartij zich door het opnemen van nieuwe schadeposten in de schadestaat in haar verdediging onredelijk bemoeilijkt acht, zij zich tegen deze nieuwe schadeposten kan verzetten met overeenkomstige toepassing van artikel 130, eerste en tweede lid Rv (zie artikel 615 Rv). Het hof oordeelt het verzet van [geïntimeerden] ongegrond. [geïntimeerden] hebben zich in eerste aanleg (en nu in hoger beroep) in voldoende mate tegen de primaire schade en de vertragingsschade kunnen verweren. Het opnemen van deze schadeposten in de schadestaat is ook anderszins niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.”
Kans op succes 20%
“De goede en kwade kansen afwegende, stelt het hof de kans op succes die [appellant 1] bij de eerste aanbesteding had gelet op al het voorgaande op 20%, dat wil zeggen een kans die gelijk was aan de kans van de andere vier gegadigden. Het hof volgt voor dit percentage het standpunt van [geïntimeerden] (zie nr. 3 pleitnotitie eerste aanleg en nr. 28 memorie van antwoord). Hetgeen [appellant 1] verder naar voren heeft gebracht, noopt niet tot een ander oordeel. Een percentage van 20% roept de vraag op of sprake is van een verlies van een kans op succes die zich in schadevergoeding kan vertalen. Er bestaat namelijk pas ruimte voor het (daadwerkelijk) vaststellen van de schade aan de hand van een schatting van de goede en kwade kansen die de benadeelde zou hebben gehad wanneer die kans hem niet was ontnomen, als het gaat om een reële (dat wil zeggen niet zeer kleine) kans op succes. Waar die ondergrens ligt, valt in zijn algemeenheid niet te zeggen, en hangt af van de omstandigheden van het geval.”
Kansschade
Het hof acht een kans op succes van 20% bij een aanbesteding waaraan 5 inschrijvers meedoen een reële kans op succes. De ondergrens voor toewijzing van kansschade is daarom gehaald. Aan dit oordeel doet niet af dat [appellant 1] bij haar berekeningen van een (veel) grotere kans is uitgegaan, omdat in het meerdere het mindere besloten ligt. Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, betekent voor de vaststelling van de kansschade het volgende. Bij de eerste aanbesteding had [appellant 1] een kans van 20% om de opdracht gegund te krijgen. Deze aanbesteding is enkel en alleen vanwege de door [geïntimeerden] onrechtmatig gepubliceerde gegevens ingetrokken. Bij de daaropvolgende tweede aanbesteding was [appellant 1] kansloos, zoals volgt uit 6.11 hiervoor. Voor [appellant 1] is dus een kans op succes van 20% verloren gegaan door de onrechtmatige daad van [geïntimeerden]. Het partijdebat brengt mee dat als gevolg daarvan 20% van de winst die [appellant 1] daardoor is misgelopen als schadevergoeding toewijsbaar is.”
Het hof vernietigt het bestreden vonnis, en doet opnieuw recht en veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling aan [appellant 1] van een bedrag van in totaal 134.775,24 euro ter vergoeding van de schade die [appellant 1] heeft geleden door het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden], vermeerderd met de wettelijke rente.
VdLC publishers/consultants BV, 3 december 2025)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl