Referentieopdracht niet zelf uitgevoerd (week 37)
Referentie
Het Mobiliteitsbureau Noordoost Fryslân heeft namens de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Noardeast-Fryslân en Tytsjerksteradiel een Europese openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor het grootschalig vervoer van leerlingen van en naar sportaccommodaties in de deelnemende gemeenten. Vier partijen hebben zich voor de aanbesteding ingeschreven, waaronder [toerwagenbedrijf] en [eiser]. De rechter komt tot het oordeel dat [toerwagenbedrijf] geen referentieopdracht heeft aangedragen die aan de geschiktheidseis van de Leidraad beantwoordt, nu zij deze referentieopdracht niet zelf heeft uitgevoerd. Daarmee is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een ongeldige inschrijving. (ECLI:NL:RBNNE:2025:3708, Rechtbank Noord-Nederland, Datum uitspraak 2 september 2025, Datum publicatie 11 september 2025)
Feiten en omstandigheden
Het Mobiliteitsbureau Noordoost Fryslân is een gemeenschappelijke regeling waarin de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Noardeast-Fryslân en Tytsjerksteradiel en de provincie Fryslân deelnemen. In deze procedure zijn zij de [gedaagde] .[gedaagde] heeft op 28 maart 2025 een Europese openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven en gepubliceerd op TenderNed. De opdracht heeft als doel het sluiten van één overeenkomst met een opdrachtgever voor het grootschalig vervoer van leerlingen van en naar sportaccommodaties in de deelnemende gemeenten. Vier partijen hebben zich voor de aanbesteding ingeschreven, waaronder [toerwagenbedrijf] en [eiser]. [toerwagenbedrijf] heeft zelfstandig ingeschreven en bij haar inschrijving een referentie ingediend van [moedermaatschappij] . Dit betreft een reeds voltooide opdracht. Op 26 mei 2025 heeft [gedaagde] [eiser] in kennis gesteld van het voorlopig voornemen om de opdracht te gunnen aan [toerwagenbedrijf] . [eiser] is als tweede in de rangorde geëindigd. [eiser] heeft op 4 juni 2025 bezwaar gemaakt tegen de gunningsbeslissing. [eiser] heeft [gedaagde] verzocht [toerwagenbedrijf] uit te sluiten en haar inschrijving ongeldig te verklaren en om een gunningsbesluit te nemen waarbij de opdracht wordt gegund aan [eiser] (de in rangschikking opvolgende inschrijver). [gedaagde] heeft afwijzend op dit verzoek gereageerd. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde] verbiedt om de opdracht te gunnen aan [toerwagenbedrijf]. Het oordeel van de rechter:
Uitspraak rechtbank Den Haag
“Een beroep op een referentieopdracht van een andere onderneming is in sommige gevallen ook mogelijk, zo blijkt uit een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 23 juli 20242, als er sprake is van een verkrijging onder bijzondere titel. [gedaagde] voert in dat kader aan dat [toerwagenbedrijf] een beroep kan doen op de opgedane ervaring van [moedermaatschappij] omdat [toerwagenbedrijf] de gehele onderneming van [moedermaatschappij] overgenomen. [toerwagenbedrijf] heeft dat ook onderbouwd met een verklaring van de adviseur die [toerwagenbedrijf] en [moedermaatschappij] bij de herstructurering heeft begeleid, (gewijzigde) statuten van [moedermaatschappij] en een akte inbreng waarbij de onderneming door [moedermaatschappij] is ingebracht in [toerwagenbedrijf] , aldus [gedaagde] . Waar het in de kern om gaat, aldus [gedaagde] , is de vraag of de inschrijver kan beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen.”
Kentekenregistratie
“De voorzieningenrechter is van oordeel dat, anders dan in de zaak die aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag voorlag en waarin sprake was van contractsovername met betrekking tot de referentieopdracht, onvoldoende is gebleken dat [toerwagenbedrijf] zich kan beroepen op de door [moedermaatschappij] opgedane ervaring. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat, hoewel [gedaagde] in haar conclusie van antwoord heeft betoogd dat alle materieel en personeel van [moedermaatschappij] is ingebracht in [toerwagenbedrijf] , door [eiser] ter zitting genoegzaam is aangetoond dat uit de kentekenregistratie van de RDW blijkt dat de bedrijfsbussen, waarmee [toerwagenbedrijf] de opdracht zou moeten uitvoeren, op naam zijn blijven staan van [moedermaatschappij]. [gedaagde] heeft dat ook niet betwist. Gelet hierop kan [toerwagenbedrijf] naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen gebruik maken van de ervaring die [moedermaatschappij] heeft opgedaan vóór de oprichting van [toerwagenbedrijf] . De onderneming van [toerwagenbedrijf] is immers - in ieder geval voor wat betreft materiaal en personeel - niet identiek aan de onderneming van [moedermaatschappij] voordat zij haar activiteiten onderbracht in [toerwagenbedrijf] . Niet de 'gehele onderneming' is één-op-één overgegaan, maar een belangrijk onderdeel, te weten de bussen die nodig zijn voor de uitvoering van de opdracht, heeft [toerwagenbedrijf] niet overgenomen. Nu [toerwagenbedrijf] niet de 'gehele onderneming' van [moedermaatschappij] heeft overgenomen, maar juist een essentieel onderdeel niet, kan zij naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de referentieopdracht niet aan haarzelf toerekenen als ware het haar eigen referentieopdracht.”
Geschiktheidseisen
“Anders dan [gedaagde] nog aanvoert gaat het niet om de vraag of de inschrijver kan beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen, maar of zij met een referentieopdracht kan aantonen dat zij aan de geschiktheidseisen voldoet. Dat [toerwagenbedrijf] met [moedermaatschappij] huurovereenkomsten heeft gesloten voor de bussen zodat zij wel kan beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen is dan ook niet van belang. Het gaat niet om de vraag of [toerwagenbedrijf] over die middelen kan beschikken, maar om de vraag of zij in het kader van de aanbestedingsprocedure heeft voldaan aan de vereisten zoals omschreven in artikel 2.19 van de Leidraad, daarin bestaande dat zij met een referentieopdracht aantoont aan de geschiktheidseisen te voldoen. Daarvan is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken.”
Geen referentieopdracht
“De voorzieningenrechter komt dan ook tot het oordeel dat [toerwagenbedrijf] geen referentieopdracht heeft aangedragen die aan de geschiktheidseis van paragraaf 2.19 van de Leidraad beantwoordt, nu zij deze referentieopdracht niet zelf heeft uitgevoerd en deze ook niet kan worden aangemerkt als ware deze van [toerwagenbedrijf] . Daarmee is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een ongeldige inschrijving. Het vorenstaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter [gedaagde] zal verbieden om de opdracht te gunnen aan [toerwagenbedrijf] en [gedaagde] zal gebieden om, voor zover zij de opdracht nog wil gunnen, een nieuwe beslissing te nemen waarbij zij voorlopig voornemens is de opdracht te gunnen aan [eiser] , met daarin wederom een standstill-termijn van 20 dagen.”
VdLC publishers/consultants BV, 17 september 2025)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl