Beroepsinstantie hoeft geen rechterlijke instantie te zijn (week 4)
Beroepsinstantie | beroepsprocedures
Een aanbestedingsprocedure van de stad Brno voor de uitbreiding van de verkeerslichtencentrale heeft geleid tot een prejudiciële vraag aan het HvJEU over het feit of de Tsjechische wettelijke regeling waarbij een aanbestedende dienst een overeenkomst voor een overheidsopdracht kan sluiten, voordat beroep is ingesteld bij de rechter, rechtmatig is. Het HvJEU stelt dat de betreffende artikelen in richtlijn 89/665 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling waarbij het de aanbestedende dienst slechts wordt verboden een overeenkomst voor een overheidsopdracht te sluiten, tot en met de datum waarop de instantie in eerste aanleg uitspraak doet, zonder dat in dit verband relevant is of deze beroepsinstantie een rechterlijke instantie is. (ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer), 18 januari 2024, In zaak C‑303/22, ECLI:EU:C:2024:60)
Feiten en omstandigheden
Op 27 september 2019 heeft de stad Brno een aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor de gunning van een overheidsopdracht voor de uitbreiding van de functies van de verkeerslichtencentrale van die stad. De stad Brno heeft als aanbestedende dienst twee inschrijvingen ontvangen, te weten die van CROSS Zlín, die het laagste bod bevatte, en die van Siemens Mobility, s.r.o. Bij mededeling van 6 april 2020 heeft de aanbestedende dienst CROSS Zlín van de procedure uitgesloten op grond dat zij niet voldeed aan de deelnemingsvoorwaarden. Op 7 april 2020 is de opdracht gegund aan Siemens Mobility.
CROSS Zlín heeft een klacht ingediend tegen die mededeling van uitsluiting van haar inschrijving, maar de aanbestedende dienst heeft deze klacht bij besluit van 4 mei 2020 afgewezen. CROSS Zlín heeft vervolgens bij de ÚOHS een verzoek tot herziening van de handelingen van de aanbestedende dienst ingediend, waarbij zij verzocht om die mededeling van uitsluiting en het besluit tot gunning van de betrokken opdracht aan Siemens Mobility nietig te verklaren.
De Krajský soud v Brně (rechter in eerste aanleg Brno, Tsjechië) heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
„Is de Tsjechische wettelijke regeling krachtens welke een aanbestedende dienst een overeenkomst inzake een overheidsopdracht kan sluiten voordat beroep is ingesteld bij de rechter die bevoegd is om na te gaan of een door de [ÚOHS] gegeven secundair besluit tot uitsluiting van een inschrijver rechtmatig is, verenigbaar met artikel 2, lid 3, en artikel 2 bis, lid 2, van richtlijn [89/665], uitgelegd in het licht van artikel 47 van het [Handvest]?”. Het hof zegt o.a. het volgende:
Schending moet nog ongedaan kunnen worden gemaakt
In dat verband is geoordeeld dat artikel 1, leden 1 en 3, van die richtlijn, dat ertoe strekt ondernemers tegen willekeur van de aanbestedende dienst te beschermen, beoogt te garanderen dat in alle lidstaten doeltreffende voorzieningen in rechte bestaan die zo snel mogelijk worden afgehandeld teneinde een daadwerkelijke naleving van de voorschriften van de Europese Unie inzake het plaatsen van overheidsopdrachten te waarborgen, in het bijzonder in een stadium waarin schendingen nog ongedaan kunnen worden gemaakt (arrest van 7 september 2021, Klaipėdos regiono atliekų tvarkymo centras, C‑927/19, EU:C:2021:700, punt 127 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Geen buitensporige vertragingen
“Niettemin moet ook worden opgemerkt dat de Uniewetgever met de bepalingen van richtlijn 89/665 de belangen van de afgewezen inschrijver heeft willen verzoenen met de belangen van de aanbestedende dienst en die van de geselecteerde onderneming [zie in die zin arrest van 11 september 2014, Fastweb, C‑19/13, EU:C:2014:2194, punt 63, en beschikking van 23 april 2015, Commissie/Vanbreda Risk & Benefits, C‑35/15 P(R), EU:C:2015:275, punt 34].
Zo bepaalt artikel 2, lid 5, van deze richtlijn ten eerste dat de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie rekening kan houden met de vermoedelijke gevolgen van voorlopige maatregelen voor alle belangen die kunnen worden geschaad, alsmede met het openbaar belang, en kan besluiten deze voorlopige maatregelen niet toe te staan wanneer hun negatieve gevolgen groter dan hun voordelen zouden kunnen zijn. Het belang dat overheidsopdrachten kunnen worden gegund zonder buitensporige vertragingen maakt deel uit van het openbaar belang.”
Antwoord op de vraag
“Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 3, en artikel 2 bis, lid 2, van richtlijn 89/665 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling volgens welke het de aanbestedende dienst slechts wordt verboden een overeenkomst inzake een overheidsopdracht te sluiten tot en met de datum waarop de instantie in eerste aanleg in de zin van dat artikel 2, lid 3, uitspraak doet op het beroep tegen het besluit tot gunning van die opdracht, zonder dat in dit verband relevant is of deze beroepsinstantie een rechterlijke instantie is.”
(VdLC publishers/consultants BV, 31 januari 2024)
Lees de volledige uitspraak op curia.europa.eu