Nieuwe aanbesteding voor restant van de uitvoering (week 7)
UAV | schadevergoeding
Op 13 januari 2021 heeft de gemeente Etten-Leur het verwijderen van bestaand straatwerk en aanbrengen van nieuw straatwerk, rioolinspecties, repareren of verwijderen van riolering, trottoirbanden, openbaar groen en het plaatsen van een aantal lichtmasten aanbesteed. De gemeente Etten-Leur heeft zowel in oktober 2021 aangegeven niet verder te willen samenwerken met de winnaar van de aanbesteding. Vervolgens heeft de gemeente op 28 oktober 2021 een aanbesteding geplaatst voor het restant van de uitvoering. De gemeente heeft een beroep gedaan op lid 1 van § 46 UAV 2012. Uit dit lid volgt dat een opdrachtgever gerechtigd is het werk voor rekening van de aannemer te (doen) voltooien, als de aannemer zijn verplichtingen niet nakomt. De rechter veroordeelt [verweerder in reconventie] om de gemeente een bedrag van 191.867,51 euro te betalen. (ECLI:NL:RBZWB:2024:549, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Datum uitspraak 24 januari 2024, Datum publicatie 16 februari 2024)
Feiten en omstandigheden
Op 13 januari 2021 heeft de gemeente Etten-Leur het verwijderen van bestaand straatwerk en aanbrengen van nieuw straatwerk, rioolinspecties, repareren of verwijderen van riolering, trottoirbanden, openbaar groen en het plaatsen van een aantal lichtmasten aanbesteed. [eiser in conventie] heeft zich ingeschreven op dit werk voor een aanneemsom van 996.900,00 euro exclusief btw. Daarmee heeft zij de laagste prijs geboden. Op 20 april 2021 heeft de gemeente de opdracht voor het project definitief aan [eiser in conventie] gegund.
De Gemeente Etten-Leur heeft zowel op 7 oktober 2021 als op 19 oktober 2021 aan [eiser in conventie] aangegeven niet verder te willen samenwerken. Vervolgens heeft de gemeente op 28 oktober 2021 een aanbesteding geplaatst voor de uitvoering van de fases 3.3, 3.4 en 3.6 op Tenderned. In november 2021 is de door de gemeente via een onderhandse aanbesteding ingeschakelde [aannemer] gestart met de uitvoering van het werk voor de fases 3.1 en 3.2. [aannemer] heeft de fases 3.1 en 3.2 op 24 maart 2022 opgeleverd.
[eiser in conventie] vordert veroordeling van de gemeente tot betaling van 641.378,80 euro.
De gemeente vordert veroordeling van [verweerder in reconventie] tot betaling van 332.796,51 euro. De rechter zegt:
Lid 1 van § 46 UAV
“De gemeente heeft ten aanzien van de fases 3.3, 3.4 en 3.6 een beroep gedaan op lid 1 van § 46 UAV 2012. Uit dit lid volgt dat een opdrachtgever gerechtigd is het werk voor rekening van de aannemer te (doen) voltooien, als de aannemer zijn verplichtingen niet nakomt, de opdrachtgever hem daarom schriftelijk in gebreke stelt en een redelijke termijn stelt om alsnog zijn verplichtingen na te komen, én de aannemer nalatig blijft zijn verplichtingen na te komen. Het vereiste van ingebrekestelling in § 46 lid 1 UAV 2012 heeft dezelfde strekking als het vereiste genoemd in artikel 6:82 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zodat naar het oordeel van de rechtbank de jurisprudentie over het verzuim en de ingebrekestelling van artikel 6:82 BW ook van belang is bij de beoordeling van een beroep op § 46 lid 1 UAV 2012.”
Onderaannemer
“De rechtbank stelt voorop dat – anders dan de stellingen van [eiser in conventie] doen vermoeden – het gebrek aan een (gedetailleerde) planning niet de enige reden is geweest dat de gemeente het werk heeft laten voltooien door een derde met een beroep op § 46 lid 1 UAV 2012. Zoals uit de conclusie van antwoord en ook de brief van 15 oktober 2021 volgt, was het gebrek aan capaciteit bij [eiser in conventie] om de werkzaamheden tijdig te voltooien voor de gemeente ook een belangrijke reden. In haar brief van 17 augustus 2021 heeft de gemeente [eiser in conventie] niet alleen verzocht om binnen twee weken met een planning te komen, maar ook om te bevestigen dat zij tijdig en deugdelijk zou nakomen. Vervolgens heeft de gemeente bij haar brief van 6 september 2021 een beslissing over de fases 3.3, 3.4 en 3.6 uitgesteld om [eiser in conventie] nog een gelegenheid te bieden haar capaciteit op orde te krijgen en de vertraging in te lopen. Van die gelegenheid heeft [eiser in conventie] geen gebruik gemaakt. Sinds 17 augustus 2021 (of eigenlijk al sinds 6 juli 2021) was [eiser in conventie] – zonder succes – op zoek naar een nieuwe onderaannemer. Pas op 23 september 2021 heeft [eiser in conventie] aan de gemeente meegedeeld dat zij een nieuwe onderaannemer had gevonden, maar zonder daarbij het vereiste KOMO-certificaat mee te sturen. Op 30 september 2021 heeft [eiser in conventie] van de gemeente nog de gelegenheid gekregen om dit certificaat na te sturen. Vast staat dat [eiser in conventie] op dat verzoek niet meer heeft gereageerd. Ter zitting heeft [eiser in conventie] aangegeven dat zij in september wel een gecertificeerde onderaannemer had gevonden, maar dat zij dit niet aan de gemeente heeft meegedeeld. Het komt voor haar risico dat de gemeente dat niet wist. De gemeente heeft op basis van de bij haar bekende informatie terecht in haar brief van 15 oktober 2021 geschreven dat het aanbod van [eiser in conventie] van 23 september 2021 geen serieus aanbod was tot nakoming van haar verplichtingen.”
De rechter veroordeelt [verweerder in reconventie] om aan de gemeente te betalen een bedrag van 191.867,51 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 19 mei 2023, tot de dag van volledige betaling.
(VdLC publishers/consultants BV, 21 februari 2024)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl