Vragen aan HvJEU over quasi-inhouse-uitzondering (week 4)
quasi-inhouse-uitzondering
Deze zaak heeft betrekking op opdrachten van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk (BAR-gemeenten) voor de verwerking van het huishoudelijk restafval van die gemeenten. De gemeenten hebben voor deze opdrachten geen aanbestedingsprocedure gevolgd en beroepen zich daarvoor op de zogeheten quasi-inhouse-uitzondering (met meerdere controlerende aanbestedende diensten) van artikel 2.24b lid 1 Aanbestedingswet 2012. Het hof legt in dit arrest prejudiciële vragen voor aan het Hof van Justitie EU over de uitleg van het voor die uitzondering relevante activiteitencriterium van artikel 12 lid 3 eerste alinea onder b) en lid 5 van Richtlijn 2014/24/EU. (ECLI:NL:GHDHA:2023:2681, Gerechtshof Den Haag, Datum uitspraak14 november 2023, Datum publicatie 24 januari 2024)
Feiten en omstandigheden
Deze zaak heeft betrekking op opdrachten van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk (BAR-gemeenten) en een tussengelegen rechtspersoon voor de verwerking van het huishoudelijk restafval van die gemeenten. De gemeenten en de tussengelegen rechtspersoon hebben voor deze opdrachten geen aanbestedingsprocedure gevolgd en beroepen zich daarvoor op de zogeheten quasi-inhouse-uitzondering (met meerdere controlerende aanbestedende diensten) van artikel 2.24b lid 1 Aanbestedingswet 2012.
Het hof legt in dit arrest prejudiciële vragen voor aan het Hof van Justitie EU over de uitleg van het voor die uitzondering relevante activiteitencriterium van artikel 12 lid 3 eerste alinea onder b) en lid 5 van Richtlijn 2014/24/EU.
Prejudiciële vragen
Het hof ziet daarom aanleiding om de volgende prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie:
1. Moet het activiteitencriterium van artikel 12 lid 3 eerste alinea onder b) van richtlijn 2014/24/EU, gelezen in samenhang met artikel 12 lid 5 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat:
wanneer het daar bedoelde percentage van de activiteiten wordt bepaald op basis van omzet en de gecontroleerde rechtspersoon deel uitmaakt van een groep, alleen de omzet van de gecontroleerde rechtspersoon zelf in aanmerking moet worden genomen of ook de omzet van al dan niet binnen de groep verbonden vennootschappen, zoals bijvoorbeeld:
(i) de geconsolideerde omzet uit de geconsolideerde jaarrekening die voor de betrokken groep van vennootschappen moet worden opgesteld op grond van de nationale omzetting van de artikelen 22 en 24 van Richtlijn 2013/34/EU; of
(ii) de omzet van de entiteiten waarmee de gecontroleerde rechtspersoon een economische eenheid vormt in de zin van het ondernemingsbegrip uit het mededingingsrecht van de Unie?
2. Moet, in geval het antwoord op vraag 1 luidt dat alleen de omzet van de gecontroleerde rechtspersoon zelf in aanmerking moet worden genomen, het in die vraag bedoelde activiteitencriterium in die zin worden uitgelegd dat omzet afkomstig van derden-gebruikers die afvalstoffen storten op een stortplaats die de gecontroleerde rechtspersoon exploiteert in opdracht van controlerende aanbestedende diensten, moet worden aangemerkt als omzet behaald bij de uitvoering van taken die aan die rechtspersoon zijn toegewezen door die controlerende aanbestedende diensten, in aanmerking nemende dat de gecontroleerde rechtspersoon, bij die exploitatie onder andere concurreert met private partijen?
Het hof zal deze vragen verwijzen en elke nadere beslissing aanhouden.
(VdLC publishers/consultants BV, 31 januari 2024)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl