Niet voldoende capaciteit en terecht gegeven beoordeling ‘voldoende’ (week 1)
Beoordeling van de kwaliteit
Op 31 mei 2023 heeft de Staat een openbare Europese aanbesteding aangekondigd ‘Medische advisering t.b.v. Bureau Medische Advisering (BMA)’. Op 2 oktober 2023 heeft de Staat aan Calder meegedeeld dat zij voornemens is de opdracht te gunnen aan Argonaut, en dat de inschrijving van Calder op de tweede plaats is geëindigd. De rechter stelt dat Calder niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met betrekking tot Wens 1 alsnog in aanmerking zou kunnen komen voor de score ‘Ruim voldoende’. De rechter vindt bovendien dat Calder in haar inschrijving onvoldoende inzicht heeft gegeven in de voor de opdracht beschikbare capaciteit, dat zij geen concrete capaciteitstoezegging heeft gedaan en dat zij onvoldoende duidelijk heeft gemaakt in hoeverre zij fluctuaties kwantitatief kan opvangen. (ECLI:NL:RBDHA:2023:20749, Rechtbank Den Haag, Datum uitspraak 21 december 2023, Datum publicatie 10 januari 2024)
Feiten en omstandigheden
Op 31 mei 2023 heeft de Staat (ministerie van Justitie en Veiligheid, IND en DJI) een openbare Europese aanbesteding aangekondigd voor de opdracht ‘Medische advisering t.b.v. Bureau Medische Advisering (BMA)’. Onder meer Calder en Argonaut hebben tijdig een inschrijving ingediend voor de opdracht. Op 2 oktober 2023 heeft de Staat aan Calder meegedeeld dat zij voornemens is de opdracht te gunnen aan Argonaut, dat de inschrijving van Calder op de tweede plaats is geëindigd en dat met haar een zogenoemde ‘wachtkamerovereenkomst’ zal worden aangegaan. In de brief heeft de Staat een tabel opgenomen waarin de totaalscores van Calder en Argonaut zijn vermeld. Bij deze brief heeft de Staat de ‘Bijlage Toelichting beoordeling kwaliteit’ aan Calder toegestuurd.
Calder vordert de Staat te gebieden om de gunningsbeslissing te herroepen. Het oordeel van de rechter:
Beoordeling ‘voldoende’ terecht gegeven
“De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat terecht heeft aangevoerd dat de door het beoordelingsteam voor Wens 1 aan Calder toegekende beoordeling ‘Voldoende’ op grond van de in het Programma van Wensen opgenomen tabel betekent dat Calder, bovenop het Programma van Eisen, geen aanwijsbare meerwaarde heeft aangeboden. Niet gebleken is dat Calder bezwaar heeft gemaakt tegen het oordeel van het beoordelingsteam dat haar inschrijving geen aanwijsbare meerwaarde heeft en Calder heeft – hoewel dat op haar weg had gelegen – in het kader van deze kortgedingprocedure evenmin geconcretiseerd dat zij de voor toekenning van de score ‘Ruim voldoende’ vereiste meerwaarde wél heeft aangeboden en dat deze op een zodanige wijze uit haar plan van aanpak met betrekking tot Wens 1 naar voren komt dat het beoordelingsteam een fout heeft gemaakt door deze niet in de beoordeling te betrekken. Calder heeft slechts volstaan met het geven van argumenten ter weerlegging van het oordeel van het beoordelingsteam dat niet duidelijk is hoe ruimte in de agenda wordt gemaakt voor de intensieve inwerkperiode, dat Calder onvoldoende heeft onderbouwd hoe zij borgt dat op 1 januari 2024 voldoende artsen zijn opgeleid en dat Calder de lading, het belang en de complexiteit van het medisch advies lijkt te onderschatten. Uit deze weerlegging blijkt weliswaar dat Calder het met het oordeel van het beoordelingsteam niet eens is, maar zij heeft tegenover de door het beoordelingsteam gegeven motivering niet onderbouwd dat het standpunt van het beoordelingsteam berust op fouten of onjuistheden. Daarmee heeft Calder niet aannemelijk gemaakt dat er ruimte is voor het oordeel dat zij met betrekking tot Wens 1 alsnog in aanmerking zou kunnen komen voor de score ‘Ruim voldoende’, ook niet bij een eventuele herbeoordeling van de inschrijvingen of na een nieuwe aanbestedingsprocedure. Reeds daarop stranden de vorderingen voor zover deze betrekking hebben op Wens 1.”
Onvoldoende inzicht in beschikbare capaciteit
De Staat heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht aangevoerd dat het beoordelingsteam gerechtvaardigd tot het oordeel heeft kunnen komen dat Calder in haar inschrijving onvoldoende inzicht heeft gegeven in de voor de opdracht beschikbare capaciteit, dat zij geen concrete capaciteitstoezegging heeft gedaan en dat zij onvoldoende duidelijk heeft gemaakt in hoeverre zij fluctuaties kwantitatief kan opvangen. Daarbij heeft de Staat voldoende onderbouwd dat Calder met de enkele opmerking dat zij altijd 6 artsen voor de opdracht van BMA beschikbaar heeft niet inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel uren deze artsen daadwerkelijk voor de uitvoering van de opdracht inzetbaar zijn, te meer nu Calder in haar plan van aanpak heeft vermeld dat zij verwacht de opdracht te kunnen uitvoeren met de inzet van 2 tot 3 artsen per maand en dat zij deze uitvoering koppelt aan lopende opdrachten met een hoge ‘no-show’. Verder heeft de Staat toegelicht dat Calder pas in de dagvaarding een kwantitatieve onderbouwing heeft gegeven van de wijze waarop zij fluctuaties kan opvangen, maar dat deze onderbouwing in het plan van aanpak waarmee Calder heeft ingeschreven ontbreekt en dat de omstandigheid dat Calder de bij haar werkzame artsen aan zich weet te binden, niet zonder meer betekent dat die artsen ook permanent voor de opdracht van BMA beschikbaar zijn. Ten slotte heeft de Staat op dit punt voldoende onderbouwd dat ook de opmerking van Calder dat de door haar ingezette artsen rouleren, nog daargelaten dat zij dit in haar inschrijving niet heeft geconcretiseerd, bij het beoordelingsteam tot onduidelijkheid kon leiden met betrekking tot de vraag of de door Calder ingezette artsen wel permanent beschikbaar zijn voor het uitvoeren van de opdracht.
De vorderingen van Calder worden afgewezen.
(VdLC publishers/consultants BV, 10 januari 2024)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl